DIGGEL-GOUD
Paul Müller
In 1890 werd door Paul Müller in Selb (Beieren) een porseleinfabriek gesticht, waar vooral huishoud- en hotelporselein werd vervaardigd.
De fabriek telde in 1913 al 400 medewerkers.
In 1917 vond aansluiting plaats bij het Hutschenreutherconcern.
In de tweede wereldoorlog werd de fabriek aan de beroemde porseleinfabriek KPM te Berlijn verpacht. Een groot deel van de productie werd toen daarheen verplaatst. Deze situatie heeft van 1944 tot 1955 of 1957 geduurd.
Het is mij niet bekend of de fabriek nu nog bestaat.
Royal Albert
Royal Albert werd in 1896 door Thomas Wild in Longton, één van de 6 plaatsjes die Stoke on Trent tot “the potteries” hebben gemaakt, gesticht.
Het was aanvankelijk een familiebedrijf waar Thomas en zijn zoons Fred en Tom, de scepter zwaaiden. Er werden aanvankelijk vooral thee- en ontbijtserviezen gemaakt.
Het bedrijf had, door de goede kwaliteit van hun producten, al snel connecties met het Engelse koninklijk huis. Zo vervaardigde het in 1897 het servies om het diamanten regeringsjubileum van Koningin Victoria
te vieren.
De naam “Royal Albert” komt echter van prins Albert, die als George VI in 1936 de troon besteeg. Vanaf dat moment heette de fabriek officieel “Albert Crown China”, maar omdat vanaf 1904 het predikaat “Royal”
echter al gevoerd mocht worden, werd dit al snel verbasterd tot “Royal Albert”, een naam die toen door de fabriek zelf werd overgenomen.
Het grote succes was te danken aan het feit dat een breed assortiment werd gevoerd voor zowel de ruime
als de smalle beurs en doordat steeds opnieuw de modernste productiewijzen werden ingevoerd, zodat men kwalitatief altijd in de voorste gelederen te vinden was.
Het beroemdste ontwerp van de fabriek is zonder twijfel “Old Country Roses” uit 1962. Wereldwijd zijn inmiddels meer dan 100.000.000 stukken met deze decoratie verkoc
Société Ceramique (1863- 1958)
De Société Ceramique is ontstaan uit de firma G. Lambert en deze weer uit de firma Clermont en Chainaye. In feite is er dus al vanaf 1850 geproduceerd, maar onder 3 verschillende namen.
De Société Ceramique heeft tijdens zijn bestaan een flink aantal merken gebruikt. Op een enkel uitzondering na komt in het beeldmerk altijd een staande leeuw voor. Er omheen worden variaties aangebracht, die tot de datering leiden (zie onder).
In 1958 fuseerden Sphinx (voormalig Petrus Regout) en de Société Ceramique. In 1965 werd de door Alfred Regout opgerichte tegelfabriek overgenomen. Vanaf 1969 worden voornamelijk tegels en sanitair geproduceerd. Vanaf 1972 heet de fabriek N.V. Koninklijke sphinx.
Thomas
In 1903 werd in Marktredwitz (Beieren, Duitsland) de fabriek Thomas & Ens opgericht.
Als specialiteit werden jacht- en visserviezen geproduceerd. Er werd echter ook porselein voor chemische en technische doeleinden gemaakt.
De fabriek bestaat nog, is nu gevestigd in Kirchenlaibach en heet tegenwoordig Thomas am Kulm.
Wedgwood
Deze fabriek werd in 1759 door Josiah Wedgwood gesticht. Hij was de zoon van een pottenbakker, maar kon de schijf niet bedienen, omdat bij hem ten gevolge van polio een been was afgezet. Door deze nood gedwongen ging hij zich richten op het bedenken van nieuwe productiemethoden. Door gebruik te maken van mallen en door gebruik van de juiste, bij hem in de buurt voorhanden zijnde, grondstoffen lukte het hem relatief dun, op porselein lijkend, crèmekleurig aardewerk (creamware) seriematig te vervaardigen. Wanneer de Engelse koningin Charlotte en, in navolging van haar, tsarina Catharina II serviezen bij hem bestellen is zijn naam gevestigd onder alle rangen en standen en het creamware krijgt vol trots het predikaat “queensware” opgeplakt.
De fabriek is nog altijd uiterst succesvol. In Engeland is, in tegenstelling tot Nederland, het bone China veel populairder
dan het aardewerk.
Rond 1770 bracht Josiah het zogenaamde jasperware op de markt. Het was de tijd van de ontdekking van de Etruskische beschaving in Italië, die tot een nieuwe stijl (het neoclassicisme) leidde. Veel ontwerpen in jasperware waren kenmerkend voor die stijl. Wedgwood had meer dan tienduizend proeven nodig om de ideale grondstof te ontwikkelen voor de ragfijne figuurtjes in basreliëf. Voor de figuurtjes werden uiterst fijne malletjes ontwikkeld.
De grondkleur van jasper is vaak blauw, aanvankelijk door en door gekleurd door het gebruik van metaaloxiden in de klei, later overtrokken met een gekleurde sliblaag. Daarop werden de ragfijne figuurtjes in reliëf geplakt. Dezelfde figuren werden overigens ook gebruikt voor het zogenaamde black basalt, waarvan de grondkleur zwart is. Vaak is de ondergrond mat, maar soms werd deze ook glanzend geploijst, zodat het glas leek.
In 2009 is het Waterford / Wedgwood concern in grote financiële problemen geraakt. Wat een feestjaar (250 jaar bestaan) moest worden draaide uit op een rampjaar. Het concern werd op het laatste moment gered door aankoop door een investeringsgroep.
Schumann
De fabriek Schumann werd in 1881 in Arzberg opgericht door Carl Schumann. Er werden eet- en koffieserviezen, vazen, schalen en geschenkartikelen vervaardigd.
De fabriek had in 1913 530 medewerkers en in 1930 zelfs 800 en doorstond beide wereldoorlogen. In 1949 had de fabriek nog altijd 770 mensen in dienst.
Spenzo
Tot nu toe is het niet gelukt om informatie te vinden over een porseleinfabriek ‘Spenzo’.
Het vermoeden bestaat dat ‘Spenzo’ een handelsmaatschappij was in Amsterdam, die porselein uit vooral Duitsland en Tsjecho-Slowakije inkocht, dit van een eigen merk liet voorzien en dit in Nederland op de markt bracht.
Tot nu toe hebben wij verschillende serviezen met dit merk in de collectie gehad, daterend tussen de jaren dertig en vijftig van de vorige eeuw.
aanvulling :
Spenzo betekend s.polak en zonen was een groothandel in amsterdam,geldersekade.Deze fa.had een eigen kollektie opbouw serviezen
onder het label spenzo
Walbrzych (voorheen Tielsch)
De merknaam Walbrzych is tevens de naam van de plaats waar de fabriek al vanaf 1845 is gevestigd, alleen heette die plaats toen op z’ n Duits Waldenburg.
In 1845 begon C. Tielsch, samen met een “stille vennoot” in Altwasser bij Waldenburg de tweede porseleinfabriek in Silezië (toen Duitsland) onder de naam Tielsch & Co.. Hij kocht later de fabriek van Kaufmanns & Baumeisters Silber op.
Na zijn dood werd in 1882 de fabriek overgenomen door zijn zoon Egmond. Deze bouwde een nieuwe fabriek, die in 1906 in gebruik werd genomen.
Deze fabriek beschikte over de eerste commercieel succesvolle tunneloven voor porselein. Deze werd op kolen gestookt en had een lengte van 64 meter. Er werd een breed scala aan gebruiks- en hotelporselein vervaardigd, waarvan veel werd geëxporteerd. Er waren ca. 1500 arbeiders in dienst bij het bedrijf.
De fabriek werd in 1918 overgenomen door het Hutschenreutherconcern en zou tot 1945 in bezit van Hutschenreuther blijven.
Aan het eind van de eerste Wereldoorlog werd een deel van Silezië van Duitsland afgenomen en aan Polen toegevoegd.
Het plaatsje Altwasser werd in 1920 onderdeel van de gemeente Walburgen, toen al omgedoopt tot het Poolse Walbrzych.
In 1924 – 1926 vond een grootse modernisering van de fabriek plaats en werd voor het eerst een merk Walbrzych gevoerd.
In 1939 werd Silezië door Duitsland bezet en zou Duits blijven tot aan het eind van de 2e wereldoorlog. In 1945 werd een nog groter deel ervan dan na de eerste Wereldoorlog wederom Pools en ging deze fabriek voor Hutschenreuther verloren.
De fabriek werd overgenomen door de Pool Jan Kachniewicz.
Pfeiffer & Löwenstein (Puls)
De fabriek Pfeiffer & Löwenstein werd in 1873 in Schlackenwerth (Bohemen) gesticht.
(Puls is een samenvoeging/afkorting van P feiffer u nd L öwenstein, S chlackenwerth.)
Er werden o.a. koffie- en theeserviezen en huishoudporselein gemaakt. Er werd naar de Balkan, de VS en Nederlands Indië geëxporteerd.
De fabriek genoot bekendheid door het gebruik van hoogwaardig gouddecor en kobalt.
Lange tijd is gedacht dat de fabriek na de 2e wereldoorlog werd gesloten, maar dat bleek niet juist. Er vond in 1948 een fusie plaats met de fabriek Concordia in Lessau.
KPM / Wawel
In 1823 kwam de porseleinschilder Carl Franz Krister uit Thüringen naar het in Silezië gelegen Waldenburg om daar in een kleine porseleinfabriek te gaan werken.
Reeds in 1829 stichtte hij een eigen fabriek samen met een compagnon en in 1833 kochten ze nog een bedrijf op.
De fabriek had een eigen kaoliengroeve in de buurt van Meissen; kwarts werd uit Schreiberhau betrokken.
De totale productie werd met paard en wagen naar de ‘Leipziger Messe’ gebracht voor verkoop.
Na zijn dood gingen zijn erfgenamen in 1921 een fusie aan met Rosenthal. Het was voor de tweede wereldoorlog een groot bedrijf met zo’n acht honderd werknemers.
Na de oorlog kwam het bedrijf op Pools grondgebied te liggen (Waldenburg werd Walbrzych) en werd in 1945 een staatsbedrijf. Het bedrijf bestaat nog steeds en is één van de grootste porseleinfabrieken van Polen. Het bedrijf werd tussen 1963 en 1965 grondig gemoderniseerd. Er worden dinerserviezen, figuren en keukengerei gemaakt.
Het merk ‘KPM’ werd gevoerd tot het bedrijf Pools werd. Daarna werd het beeldmerk met ‘Wawel’ ingevoerd.
Wood & Sons
De merken op de producten doen ons graag geloven dat de fabriek al meer dan 200 jaar aardewerk maakt, maar deze fabriek werd pas in 1865 in Burslem (Engeland) opgericht.
De boven bedoelde merken verwijzen naar verre voorvaderen, zoals de gebroeders Ralph, (geboren 1715) die rond 1750 beroemd werd met zijn, nu zeldzame, Staffordshire figuren, diens jongere broer Aaron (geb. 1717), bekend als mallenmaker in zijn tijd en Moses, de broer waarvan de huidige fabrikanten rechtstreeks afstammen. Aaron was de vader van de nog beroemdere Enoch, die zijn faam dankte aan zijn bekwaamheden als modelleur. Deze Enoch betrok in 1818 zijn 3 zonen bij de zaak en toen ontstond de naam Enoch Wood & Sons.
Een afstammeling van Moses (Absolom) richtte in 1865 de huidige fabriek op.
Absolom had zes zonen en twee dochters. Twee van zijn zonen startten in 1877 een nieuwe fabriek en in 1889 werd een derde zoon deelgenoot in de zaak. Hij kocht het land aan waar de fabriek tot op de dag van vandaag gevestigd is.
In 1910 werd de huidige naam van het bedrijf ingevoerd: Wood & Sons ltd.
Vanaf 1979 ging het bergafwaarts met de fabriek en deze ging in 1981 in andere handen over (familie Yorke).
De fabriek bestaat nog altijd en exporteert nu naar meer dan 50 landen.
Tielsch
In 1845 begon C. Tielsch, samen met een “stille vennoot” in Altwasser bij Waldenburg de tweede porseleinfabriek in Silezië (Duitsland). Hij kocht later de fabriek van Kaufmanns & Baumeisters Silber op.
Na zijn dood werd in 1882 de fabriek overgenomen door zijn zoon Egmond. Deze bouwde een nieuwe fabriek, die in 1906 in gebruik werd genomen. Deze fabriek beschikte over de eerste commercieel succesvolle tunneloven voor porselein. Deze werd op kolen gestookt en had een lengte van 64 meter. Er werd een breed scala aan gebruiks- en hotelporselein vervaardigd, waarvan veel werd geëxporteerd. Er waren ca. 1500 arbeiders in dienst bij het bedrijf.
Deze fabriek kwam in 1918 voor korte tijd in bezit van Hutschenreuther.
Seltmann (Weiden)
De fabriek werd in 1911 door Christian Seltmann in Weiden (Oberpfaltz) gesticht. Er werden serviezen, maar ook hotelporselein en later ook vuurvast kookgerei vervaardigd.
De fabriek kende een ‘vliegende start’, maar in 1921 verongelukte Christiaan. Zijn weduwe, Kathariana, ging verder en met succes. Reeds in 1928 werd de porseleinfabriek ‘Schirnding’ overgenomen.
Het echtpaar had twee zonen. Heinrich nam Schirnding over en Wilhelm kreeg Weiden.
Er volgden nog meer overnames (Erbendorf en Krummennaab) en vanaf 1953 begon een grootscheepse modernisering van alle bedrijven.
De fabriek te Weiden bestaat nog altijd en er worden hoogwaardige serviezen gemaakt.
Het decor ‘Theresia’ is één van de meest populaire decors geweest van de fabriek.
Het is vervaardigd in rood, blauw (minder vaak voorkomend) en groen (kleine oplage).
Dit decor is door een andere Duitse fabriek al eerder gebruikt (rond 1900), maar toen het door Seltmann werd overgenomen werd het pas echt een succes.
Dit servies is nogal jong voor onze collectie, maar werd toch ingekocht, omdat het zo zeldzaam gaaf en compleet is.
(Royal) Boch
In 1840 vreesde de familie Boch (1809-1898), wier ceramiekbedrijf in het Luxemburgse Septfontaines was gevestigd, dat ze van de Belgische markt zou worden afgesneden na de ondertekening van het Belgisch-Nederlands vredesverdrag,
dat het Groothertogdom Luxemburg onafhankelijkheid verleende.
Ze zocht in België een plaats om een nieuwe fabriek te vestigen en koos daartoe in Wallonië het gehucht van Saint-Vaast, op de vertakking van de wegen van Seneffe en La Louvière. Daar was reeds een pottenbakkerij gevestigd, die heel gunstig gelegen was ten aanzien van de grondstofwinning. In 1841 kocht Boch de pottenbakkerij op en legde zo de grondslag
van de firma Boch Frères, die werd gesticht op 30 september 1844.
Het personeel van de faiencefabriek bestond aanvankelijk uit Luxemburgers, Saarlanders en Lotharingers uit Septfontaines, Echternach en Mettlach. Spoedig kwamen daarbij Belgen die
het vak al doende hadden geleerd. De eerste jaren stegen het rendement en de productie aanzienlijk dankzij de kwaliteit van de stukken: de faience was zuiver, had een mooie kleur en was zeer sterk.
Het ging de faiencefabriek dus al goed, toen Victor Boch
besloot nieuwe wegen in te slaan door uit te breiden met een fabriek voor fijn aardewerk. Enkele jaren later stelde de overname van de beroemde koninklijke en keizerlijke manufactuur van Doornik de firma Boch Frères in staat
uit het buitengewoon rijke artistieke erfgoed ervan te putten. Er werden echter al vlug originele producten gelanceerd, die steunden op de mode van gedrukte versieringen. De installaties werden uitgebreid en uit die periode, stammen nog drie sublieme ovens
in baksteen, waarvan de vorm doet denken aan reusachtige flessen. Bij het begin van de twintigste eeuw, komt de Art Nouveau de faiencefabriek verrijken met een nieuw esthetisch vocabularium dat gedragen werd door befaamde kunstenaars. Zo trok Anna Boch, dochter
van Victor Boch en zelf kunstenares, omstreeks 1890 bij Boch Frères onder meer schilders aan zoals Alfred-Willy Finch, Charles van der Stappen en Théo Van Rysselberghe. In de jaren twintig werd het creatief vermogen van de manufactuur
gedomineerd door Charles Catteau. Hij was beroemd geworden als winnaar van een grote prijs op de internationale tentoonstelling van sierkunsten te Parijs in 1925, en veroverde het publiek met vazen in fijn aardewerk met eenvoudige en meetkundige vormen en
versieringen uit de dieren- en de plantenwereld. Na Catteau kwam Raymond-Henry Chevallier die, vanaf 1937 en tot in 1954 werk uitbracht met exuberante versieringen, die dikwijls in mat en fel gekleurde email werden uitgevoerd. De
jaren na de tweede wereldoorlog vormden voor Boch Frères een periode van grote expansie. In 1952 werd de artistieke leiding van de productie toevertrouwd aan de kunstenaar Ernest D'Hossche. Zijn vormen waren over het algemeen sober en strak, in zeer
hoogwaardig email, meestal rood, blauw en groen met een licht parelmoereffect.
In de jaren negentig kreeg de onderneming een nieuw elan. In 1994 kocht een groep privé-aandeelhouders de activa van de MRL Boch en stichtten de Manufacture Royal Boch.
Middels een ambitieus investeringsplan werd de uitrusting voor het bakken vervangen en sommige bewerkingsinstrumenten grondig vernieuwd. Het nieuwe directieteam ontwikkelde nieuwe producten en lanceerde nieuwe commerciële initiatieven op nieuwe markten,
zoals Frankrijk en Italië. In 1996 werd Royal Boch vereerd met de titel van Belgisch Hofleverancier.
Petrus Regout
Petrus Laurentius Regout werd in 1801 te Maastricht geboren. Zijn ouders dreven daar een winkel in Engels aardewerk, Frans kristal en porselein. Door het vroege overlijden van zijn vader stond Petrus al op 13-jarige leeftijd in de zaak.
De Belgische opstand van 1830 bracht de zaak in grote moeilijkheden, omdat de aanvoer vanuit België stagneerde. Toen de handel weer op gang kwam werd bepaald dat glas uit Maastricht alleen mocht worden ingevoerd wanneer het in die stad was geslepen. Daarom startte hij een slijperij, waarvoor hij een uiterst moderne stoommachine aanschafte. Hierin was hij duidelijk anders dan zijn collega-fabrikanten, die modernisering zoveel mogelijk buiten de deur hielden!
Het grote succes begon echter in 1836 toen hij een aardewerkfabriek oprichtte. In tegenstelling tot andere aardewerkfabrieken, die stuk voor stuk sloten door concurrentie uit Engeland, ging het Regout voor de wind. Hij zocht namelijk contact met de grote concurrent Wedgwood en wist een product te realiseren dat de Engelse kwaliteit benaderde.
Dit leidde tot het oprichten van nog twee aardewerkfabrieken in Maastricht: Société Ceramique en de fabriek van Bosch. De laatste werd enkele jaren later al weer gesloten.
In 1870 associeerden 4 van de 10 kinderen van Petrus zich met hun vader en na diens dood in 1878 werd de naam gewijzigd in C.V. Petrus Regout en Co.. Als fabrieksmerk werd in 1883 de sphinx geïntroduceerd en vanaf 1899 ging de fabriek verder onder de naam N.V. de Sphinx. Een van de andere kinderen richtte eveneens een porseleinfabriek op, zonder de familie concurrentie aan te doen, omdat daar andere artikelen werden gemaakt. Dit werd later Mosa. Er volgde ook nog een fabriek in vloertegels.
In 1958 fuseerden Sphinx en de Société Ceramique. In 1965 werd de door Alfred Regout opgerichte tegelfabriek overgenomen. Vanaf 1969 worden voornamelijk tegels en sanitair geproduceerd. Vanaf 1972 heet de fabriek N.V. Koninklijke sphinx.
Als beeldmerk werd aanvankelijk een engel gevoerd. Nadat de naam Sphinx gemeengoed was geworden werd het merk veranderd in een sphinx met toevoeging P. Regout. Dit merk werd in 1892 gemoderniseerd en voorzien van de naam voluit: Petrus Regout. Dit merk werd tot in de 20e eeuw gebruikt.
Datering kan op drie verschillende manieren plaats vinden. Bij het vroege blindmerk werd een gecodeerd jaartal toegevoegd. Later volgde een cijfer in opdruk voor de decennia met een aantal turfstreepjes voor het jaar (bijvoorbeeld 7III voor 1873). Het meest bekend werd echter het “breukmerk”. Door ieder jaar op een andere plaats een klein stukje van de rand om het merk weg te laten is het jaar te bepalen.
Later gaat deze vlieger niet meer op. Toen werd het zogenaamde “kleine merk” met “made in Holland”, ongeveer even groot als het kader, in gebruik genomen en dat is in ongewijzigde vorm in gebruik gebleven tot ca. 1960.
MZ
In 1814 stichtte Benedikt Hasslacher in Altrohlau (Bohemen, nu: Stará Role) een fabriek voor steengoed. Hij verkocht deze fabriek in 1823 aan Nowotny. Deze voerde bij de fabriek de methode van “Transferprinting” in.
Pas in 1838 werd met de seriematige productie van porselein begonnen. Afzetmarkten waren vooral Wenen en Hongarije. Het bloemendecor van de serieproducten uit deze tijd is zeer bekend geworden.
In 1884 werd het bedrijf door een bankier, Moritz Zdekauer (=MZ) gekocht. De onderneming heette later “Altrolauer Porzelan-Fabriken A.G, vorm. Moritz Zdekauer”.
In 1909 volgde overname door C.M. Hutschenreuter. Omdat het gebied waar de fabriek was gelegen na de tweede wereldoorlog voor Duitsland verloren ging hield het verband met Hutschenreuter op en werd in 1945 de naam veranderd in “Starolský porcelán národni podnik Stará Role”.
Er werden vooral gebruiksporselein en serviezen gemaakt.
Kahla
Christian
Jacob Eckhardt kreeg in 1842 vergunning om in het plaatsje Kahla (Thüringen, Duitsland) een porseleinfabriek op te richten. De productie begon in 1844. Door executieverkoop als gevolg van faillissement in 1856 verdween Eckhardt van het toneel. In 1859
werd een nieuwe vergunning afgegeven, nu aan Friedrich August Koch. In 1872 kwam de fabriek in bezit van zijn zoon Hermann.
Deze nam in 1889 een andere fabriek in Kahla over (Lehmann) en stichtte nog een fabriek (Hemsdorf). Dit was nog maar het begin
van een aantal overnames en een stormachtige groei. In 1890 werd porseleinfabriek Zwickau overgenomen.
Tot 1914 werd voornamelijk porselein voor de elektrotechnische industrie vervaardigd en zogenaamde “stapelwaar” (losse onderdelen). Driekwart
van de productie was bestemd voor export. Door verwerving van de “Kemmlitzer Kaolienwerke” kreeg het bedrijf de beschikking over eigen kwarts- en kaoliengroeven.
De fabriek stond in die tijd als modern en vooruitstrevend te boek, ook wat betreft
de arbeidsvoorwaarden. Er werden huizen voor de medewerkers gebouwd, er was kinderopvang en een pensioenfonds.
Het bedrijf was aan het eind van de negentiende/ begin twintigste eeuw het machtigste concern voor vervaardiging van porselein in Thüringen.
In 1930 telde het bedrijf 1600 medewerkers.
Het bedrijf wist ook de meerderheid van de aandelen van andere porseleinfabrieken te verwerven, waarmee deze (wel onder eigen naam) dochterondernemingen werden. De bekendste ervan zijn wel Schönwald en
Arzberg.
In 1964 werd de naam veranderd in “VEB Vereinigte Porzellanwerke”. (VEB betekent Volks Eigener Betrieb, een typische “DDR-kreet”.). Het bedrijf bestond toen uit maar liefst twaalf fabrieken.
Kahla bestaat nog altijd, maar is een andere weg ingeslagen. De fabriek maak nog maar twee klassieke serviezen (één ervan is “blau Saks”), de
rest van het assortiment is hypermodern.
Er wordt ook veel voor de horeca geproduceerd en er wordt “huisservies” voor grote bedrijven gemaakt, zoals Lufthansa, BMW en Miele.
Jäger
Deze fabriek werd in 1867 in Eisenberg (Thüringen) door Wilhelm Jäger gesticht. Er werden voornamelijk koffie-, thee- en ontbijtserviezen geproduceerd, alsmede het zogenaamde “hotelporselein”.
Reeds in 1870 vond een eerste fusie plaats en wel met porseleinfabriek E. Mühlenfeld.
De grootste fusie vond echter in de zeventiger jaren van de vorige eeuw plaats en wel met de fabriek Reinecke, ook uit Eisenberg.
Vanaf dat moment heet de fabriek VEB (Vereingte Porzellanwerke Eisenberg).
Tegenwoordig wordt als merk een klavertje vier gevoerd met erboven “Fortuna” en eronder “Eisenberg”.
Hutschenreuther
Carl Magnus Hutschenreuther, porseleinschilder uit Wallendorf, stichtte in 1814 een porseleinfabriek in Hohenberg aan de Eger (Duitsland). Na zijn dood in 1845 werd de fabriek door zijn zoon Lorenz voortgezet. De fabriek brandde in 1848 af, maar werd herbouwd.
Lorenz stichtte met zijn vaderlijk erfdeel in 1856 of 1857 (de literatuur spreekt elkaar hier tegen) een nieuwe fabriek in Selb, die uit zou groeien tot de heden nog beroemde Hutschenreuther fabriek.
Hij startte in een oude molen, maar begon vrijwel direct met de bouw van een nieuwe fabriek, alwaar in 1859 met de productie werd begonnen.
Eerst werd louter wit gebruiksporselein vervaardigd. In de jaren 80 van de 19e eeuw werd begonnen met gedecoreerd tafelservies en hotelporselein. Bovendien werd een kunstafdeling opgericht.
In 1902 werd de onderneming een BV. In 1906 en 1917 volgde overname van de eerste 2 andere porseleinfabrieken, waardoor men de beschikking kreeg over eigen kaoliengroeven in Bohemen.
De belangrijkste uitbreiding tot dan toe volgde in 1927 door aankoop van de, toen, grootste fabrikant van hotelporselein: Gebr. Bauscher in Weiden.
In 1969 verwerft Lorenz Hutschenreuther BV een meerderheid van de aandelen van C.M. Hutschenreuther BV in Hohenberg, de ooit door zijn vader gestichte fabriek.
In 1972 volgt fusie met Kahla BV, waardoor ook de fabrieken Arzberg en Schönwald tot het concern gaan behoren.
In 1975 wordt een fabriek in Frankrijk geopend.
In 1992 telt de fabriek 5800 medewerkers en behoort tot de meest toonaangevende porseleinfabrieken in Duitsland. Er worden vooral thee-, koffie- en eetserviezen gefabriceerd, daarnaast huishoud- en hotelporselein, alsmede vuurvaste schalen en geschenkartikelen.
Arzberg
Arzberg is, ook in Nederland, één van de bekendere Duitse porseleinfabrieken.
Grondleggers waren Lehmann & Rossberg. Zij stichtten de fabriek in 1887 en zwaaiden er de scepter tot 1898. Zij noemden het bedrijf naar de plaats Arzberg.
In 1903 werd Arzberg overgenomen door Schönwald en in 1949 werd Arzberg onderdeel van Kahla, Schönwald-Oberfranken.
Kahla ging in 1972 een verbinding aan met Hutschenreuther. Sindsdien werd weer de naam Arzberg gevoerd, maar nu als onderdeel van Hutschenreuther.
Arzberg is altijd een trendsetter geweest in plaats van een trendvolger. Dit, samen met de hoge kwaliteit van het porselein, maakt Arzberg tot één van de Duitse A-merken, vergelijkbaar met Rosenthal.
Bareuther
De porseleinfabriek Bareuther & Co. werd in 1866 door J.M. Riess, een voormalige modelleur en “opperdraaier” van de fabriek Hutschenreuther te Hohenberg opgericht in Waldsassen (Oberpfalz, Duitsland).
Het was aanvankelijk een fabriek waar louter ambachtelijk/handmatig werd gewerkt.
Na de dood van Riess werd het bedrijf in 1868 door diens zoon Johann overgenomen. Deze verkocht het succesvolle bedrijf in 1884 aan ene Wilhelm Schreider die het bedrijf een jaar later alweer doorverkocht aan een driemanschaap: Max Jena, Ernst Ploss en Oscar Bareuther. Toen Jena er in 1887 mee stopte werd de naam Bareuther & Co..
Het bedrijf voerde een breed scala aan artikelen, was zeer succesvol en had in 1930 ca. 700 personeelsleden.
Gedurende de beide wereldoorlogen werden grote verliezen geleden, maar de fabriek bleef bestaan.
In 1969 sloten drie porseleinfabrieken te Waldsassen zich aaneen. Vanaf toen de naam: Waldsassen, Bareuther & Co.
De fabriek heeft zelf alle gevoerde beeldmerken geïnventariseerd en gedateerd, waardoor serviezen relatief makkelijk te dateren zijn.
Mosa (Louis Regout)
In 1883 stichten Louis Regout en zijn zoon, ook Louis geheten, een porseleinfabriek in Meerssen, ‘firma Louis Regout & zoon’ geheten. De
beide Louis zijn, respectievelijk (vijfde) zoon en kleinzoon van de beroemde Petrus Regout uit Maastricht.
Vanaf 1888 worden, naast servies, ook muurtegels gefabriceerd en wordt de naam gewijzigd in Mosa (een verwijzing naar de Romeinse naam van Maastricht:
Mosa Trajectum). Onder deze naam zal het bedrijf zijn grote bekendheid krijgen.
Uit historische bronnen blijkt dat het bedrijf in 1890 de trotse eigenaar was van een stoommachine van zeventig paardenkrachten en twee stoomketels ….In het jaarverslag van 1891 wordt het aantal personeelsleden vermeld: 12 jongens, 12 mannen en 95 meisjes. Een jaar later was het aantal mannen al gestegen tot 150. In 1905 verschafte de fabriek werk aan 480 personeelsleden.
De oorspronkelijke porseleinfabriek was toen al uitgebreid met een glasfabriek, “Stella” genaamd (naast de al eerder genoemde muurtegelfabriek uit 1888).
In de begin werd vooral blauw “Chinees’ gemaakt dat technisch steeds geraffineerder werd en zelfs werd voorzien van pseudo Chinese merktekens. Daarna volgden meer Hollandse decoraties, zoals boeren taferelen.
Tijdens de eerste wereldoorlog draaide de productie op volle toeren door, vanaf 1916 onder leiding van de nieuwe directeur Louis III. Dat duurde tot 1917, het jaar waarin de aanvoer van grondstoffen uit Engeland stil kwam te liggen door de duikbotenoorlog. Toen ook nog eens gebrek aan brandstof ontstond kwamen de ovens stil te liggen.
Door de hoog opgelopen voorraden kon de verkoop echter min of meer gewoon doorgaan.
Na de eerste wereldoorlog moest het ‘Chinees blauw’ het veld ruimen voor Europese decoratie, vooral op Engelse leest geschoeid.
Bij de glasdivisie vonden, door slechte resultaten vanaf 1920, in 1925 grote veranderingen plaats: de glasfabriek van Mosa werd samengevoegd met die van ‘De Sphinx’ en omgedoopt tot ‘NV Kristalunie’.
In 1929 wordt de eerste tunneloven in gebruik genomen ter vervanging van de rondoven (In 1936 3n 1937 kwamen er nog drie bij.)
Begin dertiger jaren gaat men zich steeds meer richten op de binnenlandse markt (toen de redding voor de fabriek) en komen er zelfs ‘barokke serviezen’ in productie. Vanaf 1932 gaat men ook aardewerk produceren, omdat de vraag naar porselein afneemt.
De crisisjaren worden nog redelijk goed doorstaan, maar in de tweede wereldoorlog krijgt de fabriek het zwaar, mede omdat personeel als dwangarbeider naar Duitsland wordt afgevoerd. Bovendien wordt beslag gelegd op gebouwen, machines, grondstoffen en voorraden. Vlak voor de bevrijding van Maastricht wordt de fabriek ook nog eens getroffen door een zwaar bombardement. Het duurt dan ook tot 1949 voordat de productie het peil van 1939 weer bereikt.
Er wordt veel geld gestoken in moderniseringen en in het aantrekken van goede vormgevers zoals Edmond Bellefroid (afkomstig van ‘De Spfinx’). Deze vond dat schoonheid van een voorwerp door de vorm wordt bepaald en niet door de decoratie, hetgeen leidde tot prachtige vormgeving. Succes bleef niet uit: in 1954 wed het helder witte servies Wilma op de Triënnale in Milaan met een gouden medaille bekroond. Hij was ook verantwoordelijk voor het ontwerp van het servies dat in 1965 werd aangeboden aan prinses Beatrix en Prins Claus ter gelegenheid van hun huwelijk.
Eind 1957 wordt een vloertegelfabriek geopend en in 1958 komt een eerste stapelbaar servies van ‘hotelporselein’ op de markt. Vanaf 1969 richt Mosa zich meer en meer op hotelporselein, omdat ‘De Sphinx’ zich uit deze branche terug trok..
Vanaf de jaren zeventig breken roerige tijden aan. Na het vertrek van de laatste Regout als directeur wisselt de fabriek in korte tijd een aantal malen van (buitenlandse) eigenaar.
In 1983 wordt aan de fabriek ter gelegenheid van het honderd jarig bestaan het predikaat ‘Koninklijk’ verleend.
In 1996 wordt ‘Mosa
porselein’ losgekoppeld van ‘Koinklijke Mosa’ dat de vloer- en muurtegels produceert. Het gaat namelijk slecht met het porselein, terwijl de tegelfabriek financieel gezond is. In 1997 komt Mosa weer in Nederlandse handen.
In 2004 wordt
‘Mosa porselein’ failliet verklaard, maar er volgt een doorstart in afgeslankte vorm onder de naam ‘Maastricht porselein’. Dit bedrijf richt zich uitsluitend op de productie van serviesgoed voor de horeca en de zorgsector.
Edelstein
De porseleinfabriek “Edelstein” stond in Küps, gelegen in Beieren.
De fabriek werd in 1923 door de
porseleingrossier J. Edelstein opgericht. Wanneer de fabriek een NV werd is niet bekend, maar de fabriek was het al wel bij overname door Fritz Greiner in 1933,
Er werd kwaliteitsporselein vervaardigd, vooral servies voor dagelijks gebruik, maar ook geschenkartikelen.
Door de goede kwaliteit groeide de fabriek snel. In 1937, bijvoorbeeld, telde de fabriek ca. 400 werknemers. In 1971 waren het er, ondanks verdergaande automatisering meer dan 500. De productie werd in 1974 stilgelegd om mij niet bekende redenen.
Haviland
De naam Haviland komt, op porseleingebied, voornamelijk voor in Frankrijk. Het betreft leden van één en dezelfde Franse familie, die het vak doorgaven van vader op zoon.
Charles, David, Frank, Jean, Théodore: allen werkten zij gedurende de tweede helft van de 19e eeuw en de eerste decennia van de 20e in Limoges, waar zij van betekenis waren voor verschillende bekende porseleinfabrieken aldaar.
Slechts één lid van deze familie duikt aan het begin van de 20e eeuw op in Duitsland: Johann. Hij begint in 1907 een naar hemzelf genoemde porseleinfabriek in Waldershof (Oberfranken).
Reeds in 1910 behaalt Johann de 1e prijs op een “Kreisausstellung” in de Oberpalz voor de uitstekende kwaliteit van zijn porselein. Hij vervaardigt voornamelijk gebruiksporselein en heeft in 1914 reeds 300 arbeiders in dienst Er wordt o.a. geëxporteerd naar de balkan, Rusland, de Verenigde Staten, Spanje en Italië.
Als Fransman wordt hij aan het begin van de eerste wereldoorlog gedwongen met de productie te stoppen. Pas in 1920 kan deze worden hervat.
In 1924 wordt de naam van het bedrijf veranderd in “Porzelanfabrik Waldershof AG”.
In 1926werken er alweer 400 arbeiders.
Rond 1925 moet de fabriek korte tijd een Italiaanse (mede?)eigenaar hebben gehad. Op 13 november 1925 wordt namelijk het bekende Ginori merk voor Waldershof AG in het Duitse porseleinregister ingeschreven. Hoelang deze Italiaanse “inmenging” heeft geduurd is onbekend.
Vanaf 1937 behoort het bedrijf tot de Rosenthalgroep. De fabriek bestaat nog steeds en er wordt wereldwijd geëxporteerd.
Ook na de overname door Rosenthal werd onder eigen vlag gefabriceerd. Het merk is echter veranderd in JHW Bavaria.
Eschenbach
In 1913 werd door Eduard Haberländer in Windischeschenbach (Duitsland, Palz) een porseleinfabriek opgericht onder de naam “Eduard Haberländer”. Er werden serviezen, geschenkartikelen en kunstobjecten vervaardigd.
Ondanks een onderbreking door de 1e wereldoorlog werd de fabriek zeer succesvol, maar de crises in de 20-er jaren leidde tot verkoop van de fabriek aan Oscar Schaller (Winterlinggroep). Als onderdeel van Winterling groeide de fabriek na de2e wereldoorlog uit tot een moderne grote fabriek.
Epiag
In Altrohlau (Bohemen, Duitsland), tegenwoordig in Tjechië gelegen en Stará Role genoemd, waren verschillende porseleinfabrieken gevestigd.
Eén ervan was Victoria, voorheen Schmidt & Co., gesticht in 1883.
Een andere was O&EG, gesticht in1887 en genoemd naar de grondleggers Oscar & Edgar Gutherz.
De eerste maakte vooral gebruiks- en luxeporselein, de tweede vooral eet- en theeserviezen.
De tweede fabriek trad in 1918 toe tot een veel groter verband, Öpiag genaamd (= Österreichische Porzellan-Industrie AG.
Zoals bekend hadden na de eerste wereldoorlog grenscorrecties plaats, waarbij zowel Duitsland als Oostenrijk, ter compensatie voor toegebrachte oorlogsschade, gebieden af moesten staan aan andere landen zoals Tjechië en Polen.
De naam van het concern veranderde hierdoor in 1920 in Epiag (= Erste Porzellan-Industrie AG).
Vanaf die tijd gebruikte O&EG het merk Epiag. Ook Victoria ging echter over tot gebruik van het merk Epiag met nagenoeg dezelfde vormgeving.